deren afketst. Hij schouwde de pharizeeën ongaarne — zijt gìj
liefhebbers van schijnheilige schriftgeleerden? Lijdzaam duldde
Ons-Heer alle wanweders, slagregen, donder en tempeest — aan
diergelijke ongetijden zijt gìj eveneens blootgesteld. Barvoets toog
Ons-Heer over de banen — spijts uw schoeisel kan men ù eveneens
barvoets heeten. Hìj bezat slechts één kleed — draagt gìj
mede niet gansch uw kleerkas op het lichaam? Zilver noch goud
noemde Hij het Zìjne — kunt gìj-liên terecht stoefen op zilver-
en goudrijkdom? Hìj werd door Satan in verzoeking geworpen
— gìj zijt àlle dagen aan 's duivels verzoekingen onderhevig,
och-arme! De Satan voerde Ons-Heer op eenen hoogen berg —
ik vermoed zoo, dat de Duivel ook ù bijwijlen de hoogte in stuwt,
per exempel een boomkruin in, van waaruit gij het omme afspieden
kunt naar onnoozele reizigers. Ons-Heer wierd door ontalligen
veracht — verloopt het ù milder? Hij is door Judas verraden
geworden — het eendere lot zal ook ù overkomen, daar
één uit uw midden voor Judas spelen zal. Ons-Heer is gegrepen,
geketend en gekerkerd geworden — bereidt u voor op hetzelfde.
Ons-Heer werd genoopt Anas te woord te
staan — ook gìj zult eenmaal den rechters bescheid bieden. Met
roeden heeft men Hem gegeeseld — met roeden zult ook gìj, indien
het niet reeds gebeurde, gestriemd worden. Hèm hing men
aan den kruisgalg tusschen twee boosdoeners — mijne priesterlijke
fantazij spiegelt mij vóór, dat ook gìj in ongeveer het eender
geval zult belanden. Hìj daalde ter helle af en is nadien ten
hemel opgevaren — gìj zult Hem hierin navolgen met dit verschil,
dat gìj de hel niet verlaat, vermits gìj gedoemd zijt bij de
duìvelen te vertoeven en den òpperste der duivelen — tot wien
u — bekeert gij u niet rap — mogelijk spoedig, en voor alle
eeuwigheid, verwijzen zal God de Vader, de Zoon en de Heilige
Geest. Amen!… Naar huis, Socrates!
177