bladzijde 62 63 64

lompe onmanierlijkheid in het oor, waarop de Schepene minzaam loech en hem bescheidde met een: — Gij zijt zot van zoo te denken, Mijn-Heer Spiessens…

Fruiten verschenen: guldelingen, reinetten, mei-zoeten, maagden, napolitanen, krieken, druiven, mandarijnkens.

Mijn-Heer Vercuyck, de doorzichtige hand begeerig uitstrekkend naar den fermsten sappigen peer en hem áánvattend, ontslipte de vrucht, zoodat zij ter vloere gerold ware, hadde niet een toeschietende dienaar haar in den val opgevangen. Hij was zinnens Mijn-Heer Vercuyck den peer te herreiken als Pastoor Poncke schielijk onderschepte en hem in den palm bekwam, en zeggend:

— Héé, hoe zelfs de onbezielde dingen den dood duchten en hem te ontvlieden pogen.

De disch lachte, behoudens Mijn-Heer Vercuyck, die, na de schrale brauwen lichtkens te hebben gefronst, effen speurde naar een anderen buit.

Klaterend lachte de Baljuwin, schier melodieerend. En zong van den weerslag harer stem ievers het kristal?

Pastoor Poncke spoelde de stukskes peer door den gorgel met pittigen chartreuse, en pelde zuinig een mandarijnken.

Mijn-Heer Spiessens schimpte op de Jesuïeten met hunne onderduimsche praktijken en besloot:

— …Meent gij niet met mij, Eerwaarde, dat zij de schandvlekken zijn der Kerk?

— Ik koester geenerlei meening hieromtrent, Mijn-Heer Spiessens. Het is te zeggen: gij hebt goede en kwade onder het Gezelschap. Doch ieder Jesuïet, geloof mij, is een geleerde van belang. Ik geef toe, dat zij misschien tè geletterd zijn. Veel weten verduistert Gods gestalte aan het inwendig oog — dewijl veel weten in waarheid is, Mijn-Heer Spiessens,niemendal weten. Wie gelóóft durft te biechten nìets te weten. Zeggen véél of àlles