een artikel uit Ons Vaderland van 1 april 1942

Een plagiateur gelauwerd!

Ja, de heeren van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten zijn nu eenmaal nationaal-socialistisch georienteerd. Als zoodanig meenen zij ook de kunst te moeten beschermen en bevorderen. Om dit te doen grepen zij naar een befaamd middel. Zij stelden via hun secretaris-generaal Dr. Goedewaagen een meesterprijs in. Dat is nu wel niet zoo erg origineel, hoeveel plutocraten deden eertijds niet ingelijks? Maar och, de heeren bedoelden het zoo goed. Het is jammer dat zij ook thans weer eens blijk gaven van hun volkomen onkunde, onkunde wat de literatuur zelf, doch ook wat de literatoren betreft. De eerste blunder was deze, dat zij meenden dat een dergelijke „onderscheiding” door niemand minder dan den dichter Werumeus Buning zou worden aanvaard. Dat was de eerste vergissing, deze deelde kort en bondig mede dat hij uit hun handen geen prijs wilde of kon aannemen. Toen hebben de heeren gedacht dat het nu maar het beste was om een N.S.B. literaat als „meester” uit te verkiezen! Zou die ook weigeren? Neen, natuurlijk niet. De tweede blunder was nu dat zij daarvoor een bedrieger uitkozen, die al eerder aangetoond had niet bang te zijn om letterroof te plegen. Hij was al gesignaleerd! Exerpten uit een uitgave uit een belangrijk boek van de firma Wouter Nijhoff te ’s-Gravenhage gaf hij onder het mom van eigen werk uit bij de uitgeverij de Tijdstroom te Lochem. Aldus twee uitgevers en het Nederlandsche publiek in één klap bedriegende. Nu blijkt ons dat ook zijn nieuwste werk „Pastoor Ponke” niet vrij is van plagiaat. De opzet doet — in het grove en domme — denken aan het fijne werkje van Teirlinck „Mijnheer Serjanszoon”. De pastoor tracht tegen de huishoudster en zijn ezel op dezelfde wijze te oreeren als mijnheer S. het tegen zijn huishoudster en zijn poes doet. De overeenstemming is echter slechts een uiterlijke gelijkheid, dus nemen wij dit nauwelijks kwalijk! Want wat een verschil. Bij Teirlinck fijnheid, wijsgeerigheid en originaliteit! Bij Jan H. Eekhout (zoo heet deze „mijnheer”) botheid en banaliteit! Daar blijft het niet bij. Erger is nog het directe plagiaat dat deze „auteur” denkelijk aan heeft gedurfd omdat hij meende dat alleen hij de werken van Albert Verwey kent! In een van diens boeken „Luide Toernooien” treft men een opstel aan getiteld „De hodja Nasr-Eddin, een virtuoos van het schijnbare”. Daarin komen een reeks werkelijk uitermate vermakelijke verhaaltjes voor. Welnu een zestal van deze verhaaltjes worden den Pastoor woordelijk in den mond gelegd, alsof hij die had verzonnen en alsof dus zijn schepper — dat ventje van Eekhout — geest genoeg bezat om deze uit het niet te voorschijn te roepen. Dat is natuurlijk niet zoo, hadde hij geest bezeten, dan waren deze sublieme grappen niet woordelijk overgeschreven! Van den Eekhout! Gelukgewenscht met je prijs! Prosit!