Hond

Zoo betraden zij den tweede hof. Pas taakten Pastoor Poncke’s voeten op het erf, of, God-weet-waar-vandaan, schoot, onheilspellend, blikkertandend een enorme hond op hem af. Met tegenwoordigheid van geest bukte Pastoor Poncke naar een nabijen steen, teneinde zich ermede tegen een, volgens hem gewissen, aanval te verweren, en klemde zijne vingeren om het wapen, dat echter niet van den bodem vrij te willen scheen. Het zweet brak Pastoor Poncke plotseling uit. — Héé, siste hij nijdig bij zichzelve, — welk een onmogelijk hof, waar men de steenen op den bodem vastlijmt en de honden los laat loopen!

bladzijde 165